![]() |
| Het
jaar 1273
kan worden beschouwd als het jaar waarin de geschiedenis van Boekhorst
begint. Op 25 januari 1272 (hofstijl, dus 1273) geeft Floris V, graaf
van Holland, een verleibrief uit voor een bosgebied in het ambacht
Noordwijkerhout ten gunste van Boudewijn van Noordwijk, een broer van Hugo (II) van Noordwijk, ambachtsheer van Noordwijkerhout. De originele
akte is in het Latijn ("Bauduino,
Dicto de Nortteke"), en werd
in de 18e eeuw nog gaef en
ongeschonden
in het Huys
te Boekhorst bewaard. Het is dus in deze brief dat voor het eerst de
naam Boechurst
opduikt. Omdat het als het ware de stichtingsakte van Boekhorst is, volgt hier een volledige transcriptie in het "Nederduitsch", uit het "Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden" uit 1727. |
|
|
Floris,
grave van Hollant, aen allen die dezen zullen zien, welvaren, Een
iegelyk zy bekent, dat wy het lant, gelegen by Nortteke, dat Boechurst
gemenelyk genoemt wort (waer van de belendingen zyn als volgt; aen de
westzyde nementlyk paelt het aen de landeryen van Gerrit, genaemt de
Bloete, ten oosten wort het door eene sloot (of graft) gescheiden van
ons Herlemmer hout, ten zuiden grenst het aen 't lant van Diderik,
genaemt Procomes, ridder, ende van Diderik van Kerkwervens kinderen, en
in 't noorden aen 't lant, dat Made geheten is) verkocht aen Baudewyn
van Nortteke, bewaerder van deezen tegenwoordigen brief, van ons en
onze Opvolgers te houden tot een goet leen in dier voegen, dat zoo
gemelde Baudewyn eenen zoon komt na te laten, het zelve op hem
versterven zal, doch by gebreke van mansoir aen deszelfs oudste dochter
van wettigen bedde, begeerende, dat nimmer eenigen van zyne wettige
kinderen, zoo lang 'er een, 't zy man of vrouw, in wezen is, daer van
onterft zal mogen worden, maer dat dit leen onversterffelyk van den een
op den anderen zal overgaen, met dien verstande nochtans, dat, byaldien
het kint van gezegde Baudewyn, dat van ons 't gemelden leen gehouden
heeft, eenen zoon komt na te laten, dezelve dit goet voor allen
genieten zal, en dat in tegendeel, zoo dezelven geen wettigen zoon
heeft nagelaten, gemelde goederen over zullen gaen op zodanigen wettige
nazaet van voornoemde Baudewyn, als 'er dan in 't leven zal zyn, 't zy
zoon of dochter, een ofte meer, de zoonen gestelt voor de dochteren, en
den oudsten voor den jonger, te houden van ons ten leenrechte,
belovende wy den genoemden Baudewyn en zynen Erfgenamen, zoo voor Ons,
als onze Opvolgeren het voorgemelde lant vry te zullen waren en allen
hinder , aenspraek en bekommernis, welke wegens deze verkopinge den
genoemden Baudewyn en zyne Nazaten mogte aengedaen worden, te zullen
weeren ende afdoen. In teken der waerheit hebben wy dezen
tegenwoordigen brief met ons segel en die van onze beminde Meuy, vrou
Aleidis van Henegouwen en heer Diderik van Thelingen doen bezegelen.
Gegeven in het jaer onzes Heeren twaelf hondert twee en zeventigh, op
den dagh van St. Paulus bekeeringe.
|
|
| Hoewel
het
leen dus onversterfelijk was en altijd in de familie zou moeten
blijven, werd Willem van de Boekhorst in 1386 (van de tussengelegen
eeuw zijn geen beleningen bekend) verbannen en zijn goederen verbeurd
verklaard, waarop Boekhorst op 9 mei 1387 overging op Willem van
Kronenburg en zijn zoon Jan. Willem van de Boekhorst werd in 1405 weer
in genade aangenomen en kreeg toen ook weer de beschikking over
Boekhorst, waarna op 14 augustus 1428 zijn zoon Floris hem opvolgde. De
belening aan Floris werd in de jaren daarna enkele malen vernieuwd,
waarvan de opvallendste die van 14 januari 1447 was waarin specifiek
werd verwezen naar de akte uit 1273. Een volgend uittreksel laten we
zien uit 1464: |
|
|
Een
verlei-brief, gegeven by Philips van Bourgondie, grave van Hollant enz,
ten behoeve van Jan vander Bouchorst, van zulke leenen, als hem
aenbestorven zyn by dode van Floris vander Bouchorst, zynen Vader,
eerst dat huis, hofstede, boomgaerden, met allen zynen toebehoren, van
den Bouchorst, met vier stukken lands, daer aen gelegen, met nogh een
Ambacht, gelegen in die Cage, geheten die Lage Bouchorst, met den
landen en andere alle zynen toebehoren, te houden enz, item die
Wintmoelen, staende in den Ambachte van Noortich an die Noort-Oostzyde
van den dorpe van Noortich, uit een Thiendeken gelegen in den Ambachte
van Zoetermeer, het houden enz, in dato 30 Mey 1464.
|
|
| En vervolgens, nadat eerst in 1468 nog een toestemming gegeven was aan Jan van de Boekhorst om de toren van het slot en het land daarom heen te verpachten aan zijn zwager Jan van Noordwijk: | |
|
Een
verlei-brief, gegeven by Karel van Bourgondie, grave van Hollant enz,
ten behoeve van Floris vander Bouchorst Jans zoon vander Bouchorst, van
zulke Leenen, als hem aengekomen en bestorven zyn by de doot van Jan
vander Bouchorst, zynen vader, ende hier na beschreven staen, eerst dat
huis, hofstede, boomgaerden enz, En voor den voorsz Floris, die nogh
beneden synen mondigen jaren is, heeft ons hulde, eed ende manschap
gedaen Willem van Noortwyck vander Bouchorst, zynen gecoeren en
gevoeghden Voicht in dese sake, behoudelic enz, gedateert 24 January
des
jaars 1470.
|
|
| Floris stierf ongetrouwd en zonder kinderen, waarop Boekhorst aan de laatste naamdrager, zijn zuster Badeloge overging: | |
|
Een
verlei-brief, gegeven by Keizer Maximilaen en Philips, graven van
Hollant enz, ten behoeve van Joncfrouwe Balich vander Bouchorst, van
alsulke Leenen als haer aenbestorven zyn by doode van Floris van den
Bouchorst haeren broeder enz, in dato 26 Maert Ao
1484.
|
|
| Boekhorst kwam vervolgens bij overlijden van Badeloge in 1491 op haar zoon Gerrit van Vliet Janszoon, en bleef in de familie Woerden van Vliet tot de laatste telg daaruit, Anna van Woerden van Vliet, zonder kinderen overleed waarop Boekhorst op 16 december 1624 overging op haar mans broer, Jonker Willem van Bronckhorst. | |
![]() |
|
Laatste update: 01-07-2009 |
|